Dubbel paspoort en dan scheiden, Turks en/of Nederlands recht?
Dubbele paspoorten zijn soms zo gemakkelijk. Totdat partijen uit elkaar gaan. Dan wordt het ineens erg juridisch. Tijd voor een specialist als advocaat mr. Peter Starink. Wat gebeurde er allemaal in deze scheiding?
Inleiding
Partijen zijn in december 1996 in Turkije met elkaar in het huwelijk getreden, zonder huwelijkse voorwaarden te hebben gemaakt. Na het sluiten van het huwelijk is de vrouw in Turkije gebleven en is de man naar Nederland teruggekeerd. De vrouw is hem in juni 1997 nagereisd naar Nederland, alwaar zij zijn gaan samenwonen. Hun huwelijk is op 3 juni 2010 ontbonden. Partijen strijden over het recht waardoor hun huwelijksvermogensregime wordt beheerst.
De vrouw heeft de Turkse nationaliteit. De man heeft zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit, en woont sedert februari 1983 in Nederland.
Partijen zijn in december 1996 in Turkije met elkaar in het huwelijk getreden, zonder huwelijkse voorwaarden te hebben gemaakt. Na het sluiten van het huwelijk is de vrouw in Turkije gebleven en is de man naar Nederland teruggekeerd. De vrouw is hem in juni 1997 nagereisd naar Nederland, alwaar zij zijn gaan samenwonen. Hun huwelijk is op 3 juni 2010 ontbonden.
Bij tussenbeschikking van 12 januari 2011 heeft de rechtbank overwogen dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen.
Het geschil in hoger beroep
Partijen strijden over het recht waardoor hun huwelijksvermogensregime wordt beheerst. Volgens de vrouw is vanaf de huwelijksdatum (december 1996) tot de datum waarop zij in Nederland is gaan wonen (juni 2007) het Turkse recht van toepassing en vanaf die datum tot aan de datum van echtscheiding (3 juni 2010) het Nederlandse recht.
De man verzoekt de beschikkingen van 12 januari 2011 en 18 mei 2011 te bekrachtigen.
Juridisch kader
Het toepasselijke recht dient, gelet op de datum waarop partijen zijn gehuwd, te worden beoordeeld aan de hand van het op 14 maart 1978 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime (hierna: het Verdrag).
Beoordeling van het hoger beroep door het Hof
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat partijen vóór het huwelijk geen rechtskeuze in de zin van het Verdrag hebben gemaakt. Ingevolge artikel 4 lid 1 van het Verdrag wordt het huwelijksvermogensregime dan in beginsel beheerst door het interne recht van de staat op welks grondgebied de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen. Bij wijze van uitzondering hierop wordt in lid 2 van dit artikel een aantal gevallen genoemd waarin het interne recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten van toepassing is.
In deze zaak is sprake van een gemeenschappelijke nationaliteit, aangezien partijen beiden de Turkse nationaliteit hebben. Het hof overweegt dat de situatie van partijen beantwoordt aan de voorwaarden die daaraan worden gesteld in artikel 4 lid 2 sub 2 onder a van het Verdrag. Turkije, dat geen partij is bij het Verdrag, is een zogeheten ‘nationaliteitsland’, inhoudende dat daar de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten de primaire aanknopingsfactor vormt voor het bepalen van het recht dat hun huwelijksvermogensregime beheerst. Dit leidt er in deze zaak toe dat volgens Turks internationaal privaatrecht Turks recht van toepassing is. Nederland, dat eveneens een nationaliteitsland is, heeft de in artikel 5 lid 1 van het Verdrag bedoelde verklaring afgelegd.
De vraag of partijen hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk in Nederland hebben gevestigd (een voorwaarde voor toepassing van artikel 4 lid 2 sub 2), wordt door het hof bevestigend beantwoord. Uitgangspunt is dat voor het bepalen van de plaats waar echtelieden hun eerste huwelijksdomicilie hebben gevestigd, niet is vereist dat dit vestigen onmiddellijk na hun huwelijk heeft plaatsgevonden. Hiervan kan ook sprake zijn als een echtgenoot pas na verloop van een bepaalde periode zijn gewone voortdurende verblijfplaats vestigt in de staat waar de andere echtgenoot zijn gewone voortdurende verblijfplaats reeds heeft. In de Nederlandse rechtspraak wordt een periode van zes maanden doorgaans aanvaardbaar geacht.
Vaststaat dat de vrouw na het sluiten van het huwelijk in Turkije is gebleven en dat zij de man, die na het sluiten van het huwelijk naar Nederland is teruggekeerd, in juni 1997 is nagereisd om met hem te gaan samenwonen. Er is derhalve eerst na ommekomst van een periode van zes maanden en één week sprake van dat partijen zich na de huwelijkssluiting beiden in Nederland hebben gevestigd. Tussen partijen staat vast dat (1) het hun bedoeling was dat de vrouw na de huwelijkssluiting met de man in Nederland zou gaan samenwonen, (2) dat hun huwelijksleven zich hier zou gaan afspelen en (3) dat de vrouw naar Nederland is gekomen zodra zij een verblijfsvergunning had ontvangen. Deze omstandigheden leiden het hof ertoe te overwegen dat Nederland, ondanks het verstrijken van net iets meer dan zes maanden alvorens de vrouw zich hier heeft gevestigd, als eerste huwelijksdomicilie van partijen dient te worden aangemerkt.
Partijen hebben tijdens het huwelijk evenmin een rechtskeuze in de zin van het Verdrag gedaan. Uit het voorgaande, in samenhang met het bepaalde in artikel 7 lid 1 van het Verdrag, vloeit voort dat het huwelijksvermogensregime van partijen vanaf het sluiten van hun huwelijk wordt beheerst door Turks recht.
Ingevolge artikel 7 lid 2 sub 2 van het Verdrag wordt in plaats van het recht waaraan hun huwelijksvermogensregime tevoren was onderworpen, het interne recht van de staat waar de echtgenoten beiden hun gewone verblijfplaats hebben toepasselijk wanneer zij na het huwelijk gedurende meer dan tien jaar daar hun gewone verblijfplaats hebben gehad. Aangezien de vrouw vanaf juni 2007 meer dan tien jaar in Nederland is gevestigd, wordt het huwelijksvermogensregime sindsdien beheerst door Nederlands recht.
Het hof concludeert uiteindelijk dat het huwelijksvermogensregime van partijen vanaf december 1996 tot juni 2007 wordt beheerst door het Turkse recht en vanaf juni 2007 tot 3 juni 2010 door het Nederlandse recht.
U bent geïnformeerd!.
Peter Starink.
(Bron: Gerechtshof Amsterdam, 28 februari 2012, LJN BV8901).